Eind 2018 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin de regering werd opgeroepen een juridische analyse te doen van de vraag of het VN-Kernwapenverbod verenigbaar is met bestaande Nederlandse wetgeving. Op 30 januari kwam de regering met een reactie.
In een brief aan de Kamer van Minister van Buitenlandse Zaken Blok en Minister van Defensie Bijleveld antwoordde de regering dat bestaande wetgeving niet zou hoeven worden aangepast. Er zou wel aanvullende implementatiewetgeving nodig zijn, maar de conclusie van de juridische analyse was dat de noodzaak voor zulke aanvullende wetgeving geen obstakel is om het VN-Kernwapenverbod te tekenen.
Het uitgangspunt van de juridische analyse was dat alle internationale verdragen waar Nederland tot toetreedt direct onderdeel worden van het Nederlandse recht. Ook zou, indien mogelijk, de implementatie van nieuwe verdragen zoveel mogelijk moeten gebeuren binnen bestaande wetgeving.
In de brief aan de Kamer stelden de ministers echter dat de regering bij haar besluit blijft om het VN-Kernwapenverbod niet te tekenen, ondanks dat de juridische analyse aantoonde dat er geen fundamentele obstakels zijn binnen de bestaande wetgeving. De regering is namelijk van mening dat NAVO-lidmaatschap niet los kan worden gezien van nucleaire afschrikking en dat zulke afschrikking niet verenigbaar is met het VN-Kernwapenverbod.
Aanvullende implementatiewetgeving
De juridische analyse identificeerde een aantal punten waarvoor aanvullende implementatiewetgeving nodig zou zijn in het geval Nederland het Kernwapenverbod toch zou willen tekenen. Zo vereist het Verdrag onder andere dat alle benodigde juridische, administratieve en andere maatregelen worden getroffen, waaronder het opleggen van strafrechtelijke sancties, om te voorkomen dat activiteiten die verboden zijn onder het Verdrag, plaatsvinden binnen Nederland.